Nederlandse-gedichten

Het blijft niet meer bij een gerucht
kijk maar eens goed naar het gebeuren.
Waaronder mens en schepping zucht
let nu maar op Gods hemeldeuren.

Rondom ons zien wij het geweld
dat zich nu overal laat gelden.
Ons van Gods toekomst reeds vertelt
en daar de tijden van laat melden.

Want ook de aarde schudt en beeft
het nieuws laat ons van rampspoed horen.
Wat slechts de zekerheid ons geeft
dat spoedig ’s Heren dag zal gloren.

De stem der minsten klink nu door
de onderdrukte laat zich horen.
Hun stemmen vragen om gehoor
en laten die thans niet meer smoren.

Wat wij verwachten is ’t gericht
waarmee God tot de mens zal komen.
Als Hij Zijn koninkrijk opricht
met vrede en recht waarvan wij dromen.


 

Heer toon mij toch de werken naar Uw woord,
en laat mij daarvan ’t heil aanschouwen.
Opdat in ’t aarde duister ’t licht weer gloort,
laat mij in alles op Uw woord vertrouwen.
Heer spreek mij aan opdat Uw stem weerklinkt,
waarop mijn hart, mijn leven vast kan bouwen.

Hoe zou ik zonder licht door ’t leven gaan,
als Gij Uw licht daarin niet zou ontsteken.
Heer kom daarmee verlichtend mijn bestaan,
zodat het daarin Heer niet zal ontbreken.
Opdat Uw woord als licht mij blij omstraalt,
waarvan de kracht ook nimmer zal verbleken.

 

Melodie Lvdk 487
 

Gij die het licht ontsteekt in onze harten,
wat al het duister daaruit weert.
Gij zijt de Heer, de Man van smarten,
die met Uw licht zich tot ons keert.
Gij laat de schaduwen verdwijnen,
het is Uw licht dat in ons straalt.
Gij laat in ons de vreugd verschijnen,
waardoor ons handelen wordt bepaald.

Gij zijt het licht dat straalt uit onze ogen,
het licht dat U Heer hebt geplant.
Het maakt ons liefderijk bewogen
Uw vrede schept een hechte band.
Dit licht dat harten moet verblijden,
dit licht wat ons zo zeer verheugt.
Dat licht dat blijft U ons bereiden,
dat licht schept nieuwe levensvreugd.
     
 
 

Soms snap ik niet waarheen U gaat,
als ik aan Uw hand de weg blijf volgen.
In ’t voetspoor treed dat voor mij staat,
Uw handelen maakt mij soms verbolgen.
Maar Heer ik weet ik kan niet zien
het doel wat U met mij voor ogen,
hebt en hoe deze weg misschien,
die door Uw hart met mij bewogen.
De beste weg blijkt om te gaan.

Toch zal ‘k in blind vertrouwen gaan,
al rijzen in mijn hart soms vragen.
U bent mijn Leidsman in ’t bestaan,
en als ik struikel zult U dragen.
Wanneer de weg soms moeilijk zwaar
en onbegaanbaar mij zal blijken
dan is er steeds Uw handgebaar
en Uw gelaat om naar te kijken.
Uw stem die mij weer moed in spreekt.

En steeds opnieuw word ik weer verrast,
als U mij doel en zin laat blijken.
Hoe wonderlijk Heer alles past,
als wij tesaam, het doel bereiken.
Gedachten, boosheid ooit gevoeld,
zijn als de sneeuw voor zon verdwenen.
Ervaar wat U Heer heeft bedoeld,
zie hoe U zegen blijft verlenen.
Op wegen die ik met U ga.

Want zegen is ’t die ik ontvang,
die U verleent, mij alle dagen.
Het doel vaak ver, de weg vaak lang,
dus blijf ik ’t aan Uw hand Heer wagen.
Die mij beveiligt overal
op elke weg die wij betreden.
Waarop Uw hand mij leiden zal,
als, gisteren, morgen, maar ook heden.
Door U geleid naar ’t Vaderhuis.

Vertrouwen hebt U mij geleerd,
al gaande door dit aardse leven.
Mijn weg gebaand, mijn voet gekeerd
en mij met liefde en zorg omgeven.
U hebt mijn honger, dorst gestild
en mij gespijzigd met Uw gaven.
Mij uit de diepten opgetild,
U volgen is mijn offergave.
U Heer wilt immers heel mijn hart!


 

Kon jij de last wel dragen,
de moeiten en de zorg?
Het dragen zonder klagen
en stil ’t verdriet verborg?

Ik zag de stille tranen
die wellen uit je oog.
Zij druppelen langs hun banen
om wat je hart bewoog.

Vertel Mij maar je zorgen
spreek van jouw levenslast.
Die jarenlang verborgen
zo hoog blijkt opgetast.

Spreek Mij maar van de lasten
laat ze bij Mij maar staan.
Ik wil je gaan vergasten
op vreugdevol bestaan.
 

Vertrouw ook als je ’t nog niet ziet,
dat God steeds helpt en uitkomst biedt.
Hij weet en kent je moeite en zorgen,
bent daarmee in Zijn hand geborgen.
De Heer weet wat er in je leeft,
die wat je nodig hebt ook geeft.

Al wat je van Hem verwacht,
wordt door Hem je aangebracht.
Hij die hoedt zal alles leiden,
in Zijn liefde je toewijden.
Zegen schenkt Hij die verrijkt,
die je uit Gods hand bereikt.

Zie op Hem in vreugd’ en nood
en zijn hand die Hij je bood.
Grijp die vast in niet verslappen,
door steeds aan Zijn hand te stappen.
Die voor struikelen je voet,
elke keer opnieuw behoedt.

Want de Heer is steeds nabij
en Hij staat je steeds terzij.
Liefde en trouw zal je omsluiten,
die Hij schenkt en steeds blijft uiten.
Waarmee Hij je blij omhangt
en steeds uit Zijn hand ontvangt.
     

Reikhalzend zien wij uit naar ’t Rijk
de Koning, Hij die komt.
Hem erende met huldeblijk,
en zang die nooit verstomt.
Met liederen en psalmgezang,
met daarbij harp en fluit.
Om Hem te prijzen eeuwen lang,
als Hij gaat voor ons uit.

Eens komt de dag dat Jezus komt
en Gods gerechtigheid.
Dat vrede gaat van mond tot mond,
die allen wordt bereid.
Dan breekt het licht in ’t duister door,
het licht dat nooit verbleekt.
Dan gaan wij volgend in het spoor,
Hem die ons ’t licht ontsteekt.

Wij treden eens het Godsrijk in
als hemel, zee en aard’
herschapen tot een nieuw begin,
wat God ons heeft verklaard.
Omgeven met het engelenkoor,
zingen wij Gode ’t lied.
Wat galmt de hemelzalen door,
’t geluk wat Hij ons biedt.
 

Geen geldstuk, goud of diamant
wordt door de dood aanvaard.
Als afkoopsom of onderpand
zijn zij voor hem niets waard.

Hij wordt niet door hun glans verblindt
en er niet door geraakt.
Heeft het bezitten nooit bemind
en nooit tot doel gemaakt.

Zijn rijk staat nihilisme voor
en staat bezit niet toe.
Het geeft aan rijkdom geen gehoor
en ziet daar strak op toe.

Geen sterveling blijkt ooit in staat
met goud of diamant.
Tot omkoop van de dood, die baat
niets accepteert zijn hand.

Want uitstel wordt geen mens gegund
zijn stervensuur staat vast.
In ’t dodenrijk wordt niets vergunt
bezit blijkt ongepast.

In ’t rijk waarin de dood regeert
wordt geld, goud, diamant.
Reeds bij de toegangspoort geweerd
en door de dood verlangt.

Zijn rijk maakt iedereen gelijk
het kent geen onderscheid.
Het geeft van nihilisme blijk,
dat is ’t regeerbeleid.

Want rijk en arm bestaan
maar slechts eenvormigheid.
‘t Is botte(n) kaalheid die het biedt
steeds na verloop van tijd.

Want ieder die er binnentreedt
verwordt eens tot die staat.
Tot op het bot wordt hij ontkleed
van wat nog rest, bestaat.

Door koude kilte aangetast
aan elke “gast” die komt.
Wordt hij aan ’t doodsrijk aangepast
als zijn stem is verstomd.
     
 
 
 

 

Wij staan in een breekbare wereld
daar vormt God Zijn handen omheen.
Al moeten wij vaak veel verduren
maar God laat ons nimmer alleen.

Als stormen en windvlagen beuken
en de aarde vaak schuddende beeft.
Dan nog zal de Heer ons bewaren
die ons Zijn bescherming steeds geeft.

God is met ontferming bewogen
met al wie op aard’ zich bevindt.
Hij ziet van Zijn troon uit de hemel
de mensheid die Hij zo bemint.

Gods trouw zal in eeuwigheid duren
Zijn liefde ook zolang bestaan.
Wij mogen in ’t Licht van de Vader
aan Zijn hand bemoedigd steeds gaan.

Wij staan in een breekbare wereld
die God op Zijn tijd eens herstelt.
En dan als geheel nieuwe schepping
opnieuw van Gods grootheid vertelt.

Gods woord tot ons gesproken,
het licht voor ons ontstoken.
Dat als een waakvlam brandt,
licht dat van hogerhand.
Ons richt en bij wil lichten,
waarin Gods vergezichten.
Ons worden openbaar.
in waarheid helder, klaar.

Gods woord dat opgeschreven,
Zijn volk en ons tot leven.
Tot richtsnoer en behoud,
in liefde toevertrouwd.
Gods liefde kent geen einde,
Hij is de eeuwig Zijnde.
De bron van al wat leeft,
wat is en ons omgeeft.

Gods woord ons toegezongen,
verwoord door engelentongen.
Met juichend blijde toon,
een lied zo wonderschoon.
Waarin de Heer geprezen,
als eeuwig Opperwezen.
Die hemel zee en aard,
vast in Zijn hand bewaard.

Gods woord ons toegenegen,
boodschap van heil en zegen.
Van redding en behoud.
verwarmt elk hart dat koud
op liefde zat te wachten,
na eindeloze nachten.
van bittere eenzaamheid.
Door Gods woord wordt bevrijdt.

Gods woord dat voor de mensen,
die licht en waarheid wensen.
Ons wordt geopenbaard
Gods trouw en liefd verklaard.
Waarin wij zijn geborgen,
God Hij blijft voor ons zorgen.
Hij Vader noemt ons kind,
’t is God die ons bemint.


 

Er loopt een lijn van boven naar beneden,
er loopt een draad van d’ hemel naar de aard’.
Er komt een mens ons tegemoet getreden,
in woord en daad Gods liefde aan ons verklaard.

Er loopt een lijn tussen ’t gewoel der mensen,
van links naar rechts loopt die van hart tot hart.
Dat is de lijn die God ons toe wil wensen,
de lijn waarmee de liefde tussen mensen start.

Maar beide lijnen hoort de mens te kennen,
die horizontaal en verticaal ons met de Heer verbindt.
Door hen die Christus als hun Heiland kennen,
die God en ons in liefd’ tezamen bindt.

Langs deze lijnen wordt het heil geboren,
langs deze lijnen voltrekt zich’ t geluk.
Door liefde wordt ons ’t beter lot beschoren,
want liefde heelt, maar haat breekt alles stuk!
     
 
 

Aan ’t spinnenwiel der morgenstond,
spint ’t licht haar gouden draden.
Zacht draait de zonnespoel in ’t rond,
die ons in ’t licht laat baden.
Gevangen in het sprankelend licht,
blijft zij haar draden spreiden.
Hun gouden glans die ons verlicht,
schenkt aan ons hart ’t verblijden.

In meer dan duizend draden daalt,
het gouden zonlicht neder.
En wordt aan ’t weefgetouw bepaald,
’t patroon dat zacht en teder
ons koesteren en verwarmen moet
en met haar gloed omlijnen.
Wat ons in rijke overvloed.
genadig blijft omschijnen.

Gevat in ’t gouden ochtendlicht,
blijft ’t licht haar draden spinnen.
Die steeds weer tot ons zijn gericht.
en aan hun taak beginnen.
Om ons te binden door hun goud,
dat steeds ons weer verlokt.
Wanneer de glans weer wordt aanschouwd,
waardoor ons d’ adem stokt.

Als ’t eeuwig morgenlicht ons raakt
dat God ons aan zal reiken.
En wij onsterfelijk zijn gemaakt
wanneer die dag zal blijken.
Geen groter vreugde zal bestaan
als God ons thuis laat halen.
En over ’s hemels gouden baan
het eeuwig licht laat stralen.

     
 
 
 

Jeruzalem geliefde stad,
die zoveel strijd en lijden.
Reeds eeuwenlang om vrede bad
wachtend op haar bevrijden.

Jeruzalem waarom men strijdt,
waar zoveel bloed blijft vloeien.
De stad die door God is gewijd,
blijft hart en volk’ren boeien.

Jeruzalem wij bidden u
na al uw zware tijden.
De vrede in het hier en nu
die van druk zal bevrijden.
 

Rondom heerst steeds meer verkilling
mensen worden meer verhard.
Dat brengt eenzaamheid verstilling
koud en kil blijkt menig hart.

Velen blijken niet betrokken
tonen hun afstandelijkheid.
Hebben d’ hartsdeur dichtgetrokken
hard in hun zelfzuchtigheid.

Eigen Ik, privé-belangen
staan voorop en bovenaan.
In hun harten woont ’t verlangen
anderen steeds voorbij te gaan.

Geld en rijkdom is hun streven
als de ladder naar geluk.
Dat is ’t doel waarvoor zij leven
jagend voort en altijd druk.

Kouder killer en steeds armer
wordt het daardoor in ’t bestaan.
Liefde en aandacht maakt haar warmer
leefbaarder om voort te gaan.

Maar de liefde is aan ’t verkoelen
die zo ’t leven meer verschraalt.
Men leeft niet meer naar ’t bedoelen
zoals ons door God verhaald.

In een wereld zonder liefde
gaan wij onder aan de pijn.
Door het woord wat harten griefde
door niet echt betrokken zijn.

Meer en meer zien wij hoe velen
niet meer doen wat God verlangt.
Steeds op jacht naar ’t materiële
wat hen in haar netten vangt.

Rijkdom is tot god geworden,
die door hen aanbeden wordt.
En tot heidenen verworden
’t mensdom in de diepten stort.

Want God laat de mens dan blijken
wat geschied als Hij verlaat.
‘t Woord dat in ons hart moet prijken
hoe het met de wereld gaat.

 

 

Uw Rijk dat wij verwachten
Uw koninkrijk dat komt.
O Heer nog hoeveel nachten
voor  ’t aards geweld verstomt.
Hoelang nog biddend hopend
voordat het heil aanbreekt.
En U de hemel opent
op d' aard Uw licht ontsteekt.

Nog is het worstelend strijden
in ’t gaan van alle dag.
Heer, kom met Uw bevrijden
dat spoedig komen mag.
Beantwoord ‘t biddend wachten
met vrede en Uw licht.
Waarop onze gedachten
en ons hart zijn gericht.
     
 
 
 

Laat Heer liefde in ons wonen,
met het woord dat ’t hart verwarmt.
Elkaar liefde ook betonen,
opdat niemand meer verarmt.
Door de eenzaamheid moet lijden,
trekkend als door de woestijn.
Laat Heer liefde ons steeds bevrijden,
van verdriet en hartenpijn.

Maak Heer, dat gekozen woorden,
uitgesproken zacht en mild.
Mensen binden en hun koorden,
zijn Heer zoals U dat wilt.
Leer ons Heer bedachtzaam wezen,
op de ander ons nabij.
Heer laat liefde ons genezen,
aan de eenzaamheid voorbij.

Wil in onze harten wonen,
met Uw liefde met Uw woord.
Maak ons dochteren en zonen,
door de liefde aangespoord.
Want de liefd’ zal overwinnen,
vrede brengen waar zij gaat.
Leer van harte ons beminnen,
Heer Uw woord dat leven laat.

Laat ons handelen en wandelen,
Heer steeds in de liefde zijn.
Door naar Uw gebod te handelen
en omstraald door liefdeschijn.
Liefde wil het hart verwarmen,
door de woorden die zij spreekt.
Liefd’ betoont in rijk erbarmen,
zorgt dat ’t ijs in harten breekt.

Daar waar liefde in ’t hart zal wonen,
en in woord en daad gedaan.
Daar zult U ons Heer betonen,
zegening in ons bestaan.
Want door ’t zegenwoord gedragen,
liefde die de kou verdrijft.
Heer Uw zegen mag men vragen,
licht en liefd’ die met ons blijft.


     

Muziek is het voorspel tot ’t eeuwige leven,
haar klanken zijn het die het hart blij verheugt
Muziek is als zegen de mensen gegeven,
zij geeft hart en ziel steeds weer vreugde en deugd.

Muziek is ’t geschenk uit de hemel geschonken,
de gave waarmee men als mens musiceert.
Muziek dat zijn klanken die klinken en klonken,
waarmee men de gever, men Gode vereert.

Muziek zal er klinken in hemel op aarde,
en straks zelfs voor eeuwig in ’t komende Rijk.
Haar schoonheid en klank hebben eeuwigheidswaarde,
zij geeft van verstilling en vreugde steeds blijk.
     
 
 
 
 

Alles verliest zijn glans
geen ding behoudt zijn waarde
alles vergaat nochtans
nog steeds op deze aarde.

Geen munt behoudt zijn macht
zelfs goud en zilver blijken
als men het niet verwacht
ons niet meer te verrijken.

Al wat wij zien vergaat
en gaat eenmaal verloren
bezit brengt ons geen baat
dat lot is ons beschoren.

Want wat de mens vergaart
moet hij eenmaal opgeven
al vroeg werd hem verklaard
er is een eind aan ’t leven.

De dood staat niemand toe
want hij laat confisqueren
al ons bezitsgedoe
wat elk eens mocht beheren.

Geen goud of diamant
zal ons ooit vergezellen
wanneer de dood zijn hand
ons tegemoet komt snellen.

Ons rest een simpele wade
die in de dood ons hult
wanneer de laatste spade,
met zand ons graf opvult.

Al wat wij hier bezitten
blijkt bruikleen en niets meer.
waarom zou ons hart klitten
aan wat vergaat steeds weer.

Want stoffelijke zaken
brengen geen echt gewin
geen geldstuk dat kan maken
einde aan ons doods begin.

De dood blijkt niet omkoopbaar
vermurwbaar is hij nooit
zijn zandloper niet keerbaar
waarmee hij is getooid.


 

Heer laat mij toch in vrede gaan,
in vrede naar Uw woord.
Wees Heer het licht in mijn bestaan,
het licht dat voor mij gloort.

Heer laat Uw hand, Uw stem, Uw woord,
voor mij het richtsnoer zijn.
Waarlangs mijn leven gaat en spoort,
in vreugden moeite en pijn.

Heer laat Uw vrede en Uw licht,
als dauw op mijn gemoed
neerdalen opdat het mij richt,
op paden voor mijn voet.
 

Uw naam Heer is mij zo vertrouwd
net als Uw hand die leidt.
Uw liefdeblik die mij aanschouwt
mijn hart van angst bevrijdt.
Het is Uw stem die warm en zacht
tot mij de woorden spreekt.
Waaruit ik put steeds nieuwe kracht
wanneer die mij ontbreekt.

Dan vlucht ik stil weer naar U toe
vraag U om hulp en raad.
Wanneer ik uitgeput en moe
mijn tranen lopen laat.
Uw hand, Uw arm, Uw luisterend oor
biedt U steeds troostvol aan.
Gij schenkt mijn smekingen gehoor
door mij weer bij te staan.

Want steeds weer als ik tot U vlied
vind ik bij U de rust.
De vrede die alleen U biedt
en mij verwelkomt kust.
Uw hart vol liefde en tederheid
waaruit Uw zegen stroomt.
Zij wordt mij door Uw hand bereid
die rijkelijk mij omzoomt.

Vergeefs klop ik bij U nooit aan
Gij opent mij de deur.
Waardoor ik vrij mag binnengaan
en ‘k weer Uw liefd’ bespeur.
Geen mensenvriend bleek in Zijn trouw
zo sterk als U te zijn.
Zo onnavolgbaar dat ik vertrouw
U in mijn moeite en pijn.

U stilt in mij het stil verdriet
en droogt mijn tranen af.
Bewaart de druppels die U ziet
van ’t leed in Uw karaf.
Eens giet U al die tranen uit,
de druppels worden goud.
Die op een dag die U besluit,
als schat mij toevertrouwt.