Uit duizenden zou ik herkennen,
de stem van Hem wiens liefd’ mij bindt.
Tussen ‘t geroezemoes der stemmen,
waar ook ter wereld ‘k mij bevind.
Geen enkele twijfel zou ik voelen,
omdat Hij daag’lijks met mij spreekt,
en mij verhaalt van Zijn bedoelen,
met mij, die nooit Zijn trouw verbreekt.
Het is de Heer Hij laat mij weten,
van liefde en trouw, Hij is mijn vrind.
Hij is de Zoon van God de Vader,
van wie ik zijn mag ook Zijn kind.
In alles wil Hij mij geleiden,
in alles is Hij mij nabij.
Hij is mijn kracht, mijn troost, verblijden,
Hij staat mij steeds met hulp terzij.
Zijn liefdevolle fluisteringen,
Zijn leringen, Zijn zacht vermaan.
Waarmee Hij mij steeds blijft omringen,
op alle wegen die wij gaan.
Zijn sterke handen die mij dragen,
waar paden onbegaanbaar zijn.
Daar zal Hij steunen en mij schragen,
mij troostend in verdriet en pijn.
Hij schenkt mijn hart Zijn stille vrede,
die al ‘t verstand te boven gaat.
Brengt mijn onrustig hart tot rede,
en schenkt mij vreugd in ruime maat.
Wat zou ik zonder Hem toch moeten,
in deze aardse woestenij.
Als Hij niet richten zou mijn voeten,
en Hij niet daag’lijks was met mij.